afsmelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·smelt

Werkwoord

vervoeging van
afsmelten

afsmelt

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afsmelten
    • ... dat ik afsmelt. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afsmelten
    • ... dat jij afsmelt. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afsmelten
    • ... dat hij afsmelt.