afraadden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·raad·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afraden |
afraadden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afraden
- ...dat wij afraadden.
- ...dat jullie afraadden.
- ...dat zij afraadden.
- ...dat wij afraadden.