affecteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·fec·teer

Werkwoord

vervoeging van
affecteren

affecteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affecteren
    • Ik affecteer. 
  2. gebiedende wijs van affecteren
    • Affecteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affecteren
    • Affecteer je?