afbeeldde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·beeld·de

Werkwoord

vervoeging van
afbeelden

afbeeldde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afbeelden
    • ... dat ik afbeeldde. 
    • ... dat jij afbeeldde. 
    • ... dat hij, zij, het afbeeldde.