adoreerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ado·reer·de

Werkwoord

vervoeging van
adoreren

adoreerde

  1. enkelvoud verleden tijd van adoreren
    • Ik adoreerde. 
    • Jij adoreerde. 
    • Hij, zij, het adoreerde. 
     Eenmaal thuis was hij echter de liefde zelve, die zijn vrouw en zoon adoreerde.[1]

Verwijzingen