adjudiceerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ad·ju·di·ceer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
adjudiceren |
adjudiceerde
- enkelvoud verleden tijd van adjudiceren
- Ik adjudiceerde.
- Jij adjudiceerde.
- Hij, zij, het adjudiceerde.
- Ik adjudiceerde.
vervoeging van |
---|
adjudiceren |
adjudiceerde