actualiseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·tu·a·li·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
actualiseren

actualiseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van actualiseren
    • Ik actualiseerde. 
    • Jij actualiseerde. 
    • Hij, zij, het actualiseerde.