accuratesse

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·cu·ra·tes·se
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zorgvuldigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
  • uit het Duits [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord accuratesse -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de accuratessev

  1. accuraatheid, precisie
Vertalingen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen