accumuleer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: accumuleer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ac·cu·mu·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
accumuleren |
accumuleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accumuleren
- Ik accumuleer.
- gebiedende wijs van accumuleren
- Accumuleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accumuleren
- Accumuleer je?