accrediteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·cre·di·teer

Werkwoord

vervoeging van
accrediteren

accrediteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accrediteren
    • Ik accrediteer. 
  2. gebiedende wijs van accrediteren
    • Accrediteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accrediteren
    • Accrediteer je?