accapareerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ac·ca·pa·reer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
accapareren |
accapareerde
- enkelvoud verleden tijd van accapareren
- Ik accapareerde.
- Jij accapareerde.
- Hij, zij, het accapareerde.
- Ik accapareerde.
vervoeging van |
---|
accapareren |
accapareerde