absenteer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ab·sen·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
absenteren |
absenteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van absenteren
- Ik absenteer.
- gebiedende wijs van absenteren
- Absenteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van absenteren
- Absenteer je?