abseilt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ab·seilt

Werkwoord

vervoeging van
abseilen

abseilt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abseilen
    • ... dat jij abseilt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abseilen
    • ... dat hij abseilt.