abib
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- abib
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
abib
- (Jiddisch-Hebreeuws) eerste maand van het jaar, in maart-april; oude benaming, later: nisan (4×: Ex. 13:4, 23:15, 34:18, Deut. 16:1)
Verwante begrippen
- Hebreeuws (transcriptieversie): aviev
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord 'abib' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.