abhorreerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ab·hor·reer·de

Werkwoord

vervoeging van
abhorreren

abhorreerde

  1. enkelvoud verleden tijd van abhorreren
    • Ik abhorreerde. 
    • Jij abhorreerde. 
    • Hij, zij, het abhorreerde.