aanwendden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanwendden (hulp, bestand)
- IPA: / ˈaɱwɛndə(n) / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·wend·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanwenden |
aanwendden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanwenden
- ...dat wij aanwendden.
- ...dat jullie aanwendden.
- ...dat zij aanwendden.
- ...dat wij aanwendden.