aanmarcheert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·mar·cheert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanmarcheren |
aanmarcheert
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanmarcheren
- ... dat jij aanmarcheert.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanmarcheren
- ... dat hij aanmarcheert.
Gangbaarheid
- Het woord 'aanmarcheert' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.