aankoekten
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aankoekten (hulp, bestand)
- IPA: / ˈaŋkuktə(n) / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·koek·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aankoeken |
aankoekten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aankoeken
- ...dat wij aankoekten.
- ...dat jullie aankoekten.
- ...dat zij aankoekten.
- ...dat wij aankoekten.