éénzijdige

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • één·zij·di·ge
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

éénzijdige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van eenzijdig (wanneer het verschil met 'tweezijdige' wordt benadrukt)
    • Al naargelang een gezamenlijke of éénzijdige ontbinding melden beide partners of één van de partners zich aan bij de balie Wettelijke Samenwoning.  [2]
Schrijfwijzen
Typische woordcombinaties
  • éénzijdige toets
    statistische toets waarbij verondersteld wordt dat een alternatieve verklaring alleen verschil in één richting kan opleveren

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen