Naar inhoud springen

uitwijdde

Uit WikiWoordenboek
Versie door DifoolBot (overleg | bijdragen) op 6 mrt 2016 om 01:16 (audio nld, IPA nld)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • uit·wijd·de
vervoeging van
uitwijden

uitwijdde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitwijden
    • ... dat ik uitwijdde. 
    • ... dat jij uitwijdde. 
    • ... dat hij, zij, het uitwijdde.