uitstrekte
Uiterlijk
- Geluid: uitstrekte (hulp, bestand)
- uit·strek·te
vervoeging van |
---|
uitstrekken |
uitstrekte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitstrekken
- ... dat ik uitstrekte.
- ... dat jij uitstrekte.
- ... dat hij, zij, het uitstrekte.
- ... dat ik uitstrekte.