Naar inhoud springen

uitstrekte

Uit WikiWoordenboek
Versie door HydrizBot (overleg | bijdragen) op 2 mei 2017 om 15:18 (Robot: opschonen van oude interwikilinks)
  • uit·strek·te
vervoeging van
uitstrekken

uitstrekte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitstrekken
    • ... dat ik uitstrekte. 
    • ... dat jij uitstrekte. 
    • ... dat hij, zij, het uitstrekte.