uitwijkeling
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·wij·ke·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitwijkeling | uitwijkelingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de uitwijkeling m
- iemand die het land verlaat
- Een vergelijkbare redenering is in België te horen. Al die ‘uitwijkelingen’ die in België medicijnen komen studeren omdat ze in Nederland zijn uitgeloot, zijn dat wel topstudenten die een verrijking vormen voor de universitaire gemeenschap? En willen ze wel blijven? Het kan ook simpelweg te duur worden. In Zweden is het aantal buitenlandse studenten gekelderd sinds die het volle pond aan collegegeld moeten betalen.[2]
- een vluchteling
- De aanwezigheid van militairen onder de uitwijkelingen veroorzaakte extra complicaties voor het neutrale Nederland.[3]
Synoniemen
- [1] emigrant, landverhuizer
Antoniemen
- [1] inwijkeling, immigrant
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord uitwijkeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitwijkeling" herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 11 juni 2012
- ↑ Volkskrant Jaap Hoeksma is rechtsfilosoof. 21 september 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be