ziekjes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ziek·jes
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van ziek met het achtervoegsel -jes
stellend
onverbogen ziekjes
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

ziekjes

  1. in enige mate ziek
    • Hij was wat ziekjes. 

Bijwoord

ziekjes

  1. in enige mate ziek
    • Hij ging wat ziekjes aan het werk, maar knapte geleidelijk weer op. 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be