immetjes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·me·tjes
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de immetjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord imme
    • "Ha, die Famke. Kom je even bij mijn immetjes kijken? Ga maar op het bankje zitten." Ze was ook niets anders van plan, want ze heeft al eerder een prik van een bij gekregen en dat deed gemeen zeer. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen