huurboertje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huur·boer·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het huurboertjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord huurboer
      En zoo, door telkens hooger intrest te vorderen, heeft hij de geringe bezitting van menigen armen visscher en van menig huurboertje ingeslokt.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 10 juni 2021 Weblink bron
    D. Dekker
    Pity Dries (Texelsche novelle) in: Vaderlandsche Letteroefeningen., jrg. 106 deel 1 (1866), L.E. Bosch en zoon, Utrecht, p. 203