hooihoopje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hooi·hoop·je
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het hooihoopjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord hooihoop
     Nelie was op het hooihoopje gaan zitten en keek met een spottend lachje naar de inspanningen van Henk.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 november 2021 Weblink bron “Terug naar de Lindenhove”, ebook (2014), Zomer en Keuning, Utrecht, ISBN 9789020534207, hfst. 6