Naar inhoud springen

heimalen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hei·ma·len
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de heimalenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord heimaal
     We mogen aannemen dat de vrijgerechten al van oudsher, evenals het Karolingische gravending en de latere heimalen, naast hun taak op het gebied van wat wij civiel recht zouden noemen, ook een strafrechterlijke functie hebben gehad.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 16 november 2023 Weblink bron
    J. Kossmann-Putto
    “Het heimelijk gerecht: het Westfaalse veemgerecht en de noordelijke Nederlanden in de late middeleeuwen” (1993), Uitgeverij Verloren, Hilversum, ISBN 9789065502476, p. 19