brobbeltje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brob·bel·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het brobbeltjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord brobbel
    • Geen wonder, dat bij elke veroordeeling de huismoeders de voortreffelijkheid van de verordening prezen en hun achterdocht allengs voelden verminderen. „Geen verdacht brobbeltje meer op de melk”. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen