boterschaaltjes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·ter·schaal·tjes
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de boterschaaltjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord boterschaal
     Daarna vulde zij de glazen boterschaaltjes, sneed plakjes koek en kaas en zette alles op de blankgeschuurde aanrecht in afwachting van de belletjes die meestal na acht uur rinkelden.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 2 december 2022 Weblink bron
    Schutteväer-Velthuys, N.
    “Dieuwertje” (1939), Gottmer, Haarlem, p. 89