bima's
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bi·ma's
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
de bima's mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bima
- Alle rabbijnen, inclusief ikzelf, lazen zijn boodschap van standvastigheid en trots vanaf de bima's (spreekgestoelten) van de synagogen van Berlijn. [2]
Synoniemen