bima's

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bi·ma's
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de bima'smv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bima
    • Alle rabbijnen, inclusief ikzelf, lazen zijn boodschap van standvastigheid en trots vanaf de bima's (spreekgestoelten) van de synagogen van Berlijn. [2]
Synoniemen
  • biemes (Jiddisch meervoud)
  • bimot (Hebreeuws gevormd meervoud)


Verwijzingen