zomen

Niet te verwarren met: zoomen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  zomen    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• zo·men

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
zomen	zoomde	gezoomd
zwak -d	volledig

Werkwoord

zomen

1. van zomen voorzien

Anagrammen

• nozem

Vertalingen

    1. van zomen voorzien   

Duits: säumen (de) Engels: hem (en) Frans: ourler (fr) Luxemburgs: seemen (lb)

Papiaments: zòm Portugees: abainhar (pt) Spaans: dobladillar (es)

Zelfstandig naamwoord

de zomen mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zoom

Gangbaarheid

• Het woord zomen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zomen" herkend door:

85 %	van de Nederlanders;
78 %	van de Vlamingen.