woonwagenbewoner
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- woon·wa·gen·be·wo·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | woonwagenbewoner | woonwagenbewoners |
verkleinwoord | woonwagenbewonertje | woonwagenbewonertjes |
Zelfstandig naamwoord
de woonwagenbewoner m
- iemand die woonachtig is in een woonwagen
- Menig gemeente voert een ‘uitsterfbeleid’. Als een woonwagenbewoner overlijdt of vertrekt, blijft diens standplaats leeg.[1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord woonwagenbewoner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Een standplaats is een mensenrecht, NRC Handelsblad, 17 mei 2018