wisselden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: wisselden (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwɪsəldə(n) / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ʋɪsəɫde(n)/, /ʋɪsɔɫde(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ʋɪsəlde(n)/
Woordafbreking
- wis·sel·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wisselen |
wisselden
- meervoud verleden tijd van wisselen
- Wij wisselden.
- Jullie wisselden.
- Zij wisselden.
- Wij wisselden.