wikkel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wik·kel
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van wikkelen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wikkelen |
wikkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wikkelen
- Ik wikkel.
- gebiedende wijs van wikkelen
- Wikkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wikkelen
- Wikkel je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wikkel | wikkels |
verkleinwoord | wikkeltje | wikkeltjes |
Zelfstandig naamwoord
de wikkel m
- datgene waarin iets wordt gewikkeld, of datgene dat (op)gerold is
- ▸ Krabbel zonder kijken een couplet op de wikkel van de VPRO-gids en huil mezelf in slaap. 's Morgens zie ik het liggen. Met moeite te ontcijferen.[1]
- zwachtel, windsel
Gangbaarheid
- Het woord wikkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wikkel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ “O ja!” (2019), Atlas Contact
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be