vermaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·maar

Werkwoord

vervoeging van
vermaren

vermaar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vermaren
    • Ik vermaar. 
  2. gebiedende wijs van vermaren
    • Vermaar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vermaren
    • Vermaar je? 

Gangbaarheid