verduitsen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verduitsen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verduitsen			te verduitsen
	toekomend		zullen verduitsen			te zullen verduitsen
voltooid	tegenwoordig		zijn verduitst			te zijn verduitst
	toekomend		verduitst zullen zijn			verduitst te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verduitsend		verduitst			ev. verduits	mv. verouderd verduitst	verduitse
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verduits	verduitst	verduitst	verduitst	verduitst	verduitsen	verduitsen	verduitsen
verleden (o.v.t.)	verduitste	verduitste	verduitste	verduitste	verduitste	verduitsten	verduitsten	verduitsten
toekomend (o.t.t.t.)	zal verduitsen	zult/zal verduitsen	zult/zal verduitsen	zult verduitsen	zal verduitsen	zullen verduitsen	zullen verduitsen	zullen verduitsen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verduitsen	zou verduitsen	zou(dt) verduitsen	zoudt verduitsen	zou verduitsen	zouden verduitsen	zouden verduitsen	zouden verduitsen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben verduitst	bent verduitst	bent/is verduitst	zijt verduitst	is verduitst	zijn verduitst	zijn verduitst	zijn verduitst
verleden (v.v.t.)	was verduitst	was verduitst	was verduitst	waart verduitst	was verduitst	waren verduitst	waren verduitst	waren verduitst
toekomend (v.t.t.t.)	zal verduitst zijn	zal/zult verduitst zijn	zult/zal verduitst zijn	zult verduitst zijn	zal verduitst zijn	zullen verduitst zijn	zullen verduitst zijn	zullen verduitst zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verduitst zijn	zou verduitst zijn	zou/zoudt verduitst zijn	zoudt verduitst zijn	zou verduitst zijn	zouden verduitst zijn	zouden verduitst zijn	zouden verduitst zijn