topica
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- to·pi·ca
Woordherkomst en -opbouw
- alleen meervoud, van Latijn topica [1] [2]
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | topica | - |
verkleinwoord | - | - |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | - | topica |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
topica
- v leer van het opzetten van een redevoering of verhandeling, topiek
- mv (medisch) uitwendig, plaatselijk werkende (topische) middelen [3]
Gangbaarheid
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.