taalverloedering

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • taal·ver·loe·de·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taalverloedering taalverloederingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de taalverloederingv

  1. (taalkunde), (pejoratief) het door slonzigheid en verwaarlozing teloorgaan van het peil van de taalbeheersing
    • Er is sprake van taalverloedering en achteruitgang van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands bij mensen die later belangrijke functies in het openbaar bestuur en de rest van de maatschappij innemen.[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen