spaan
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spaan
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spaan | spanen |
verkleinwoord | spaantje | spaantjes |
Zelfstandig naamwoord
- spaander
- stukje metaal (of ander materiaal), verwijderd bij een verspanende bewerking
- (huishouden) houten gereedschap bestaande uit een blad met steel
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spanen |
spaan
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spanen
- Ik spaan.
- gebiedende wijs van spanen
- Spaan!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spanen
- Spaan je?
Gangbaarheid
- Het woord spaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spaan" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "spaan" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ spaan op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be