snurken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- snur·ken
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘keelgeluid maken in de slaap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
snurken |
snurkte |
gesnurkt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
snurken
- inergatief ademen met een niet goed geopende luchtpijp, waardoor een rochelend geluid ontstaat
- Mensen die snurken hebben daar vaak, direct of indirect, veel last van.
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. ademen met een niet goed geopende luchtpijp, waardoor een rochelend geluid ontstaat
Gangbaarheid
- Het woord snurken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snurken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "snurken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %