schokkeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schok·keer

Werkwoord

vervoeging van
schokkeren

schokkeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schokkeren
    • Ik schokkeer. 
  2. gebiedende wijs van schokkeren
    • Schokkeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schokkeren
    • Schokkeer je? 

Gangbaarheid