Naar inhoud springen

sabel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·bel
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] [1]
  • [B] Leenwoord uit het Oudslavisch of Oudrussisch, in de betekenis van ‘zwart bont, sabelbont’ voor het eerst aangetroffen in 1260 [2] [3]
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord sabel sabels
verkleinwoord sabeltje sabeltjes
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord sabel -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A] de sabelm

  1. (militair) een slag- en steekwapen, van oudsher in gebruik bij de cavallerie, nu onder meer gebruikt in de schermsport
  2. (gereedschap) een werktuig voor het bewerken van stenen

[B] het sabelo

  1. (kleding) bont van de sabelmarter
  2. (heraldiek) de kleur zwart
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
sabelen

sabel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sabelen
    • Ik sabel. 
  2. gebiedende wijs van sabelen
    • Sabel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sabelen
    • Sabel je? 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Baskisch

Zelfstandig naamwoord

sabel onbezield

  1. (anatomie) buik
Verbuiging