richttijd
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- richt·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van richten ww en tijd zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | richttijd | richttijden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de richttijd m
- de tijd die men denkt nodig te hebben voor een bepaalde (sport)activiteit
- Voor het deelnemersveld betekent dat ook dat het niveauverschil groot kan zijn. Daarom wordt bij inschrijving gevraagd naar een richttijd die de sporter bij eerdere wedstrijden op die afstand heeft behaald. Op basis daarvan worden ze ingedeeld in kleine groepjes met een zelfde richttijd. Zo heeft iedereen een reële kans om te winnen.[1]
- de tijd en datum waarop je verwacht dat een activiteit voltooid is
- Uiteindelijk wordt de intern gehanteerde richttijd van 1 september net niet gehaald: een deel van de goederen voor de Amsterdamse flagstore blijkt vertraagd. Het illustreert dat alles nog niet perfect loopt, stelt Van der Steen. ,,Veel zaken zitten pas op 70 procent. We moeten doorselecteren met mensen, systemen en ons assortiment.”[2]
Gangbaarheid
- Het woord richttijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "richttijd" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Tubantia 19-DECEMBER-2017
- ↑ Tubantia David Bremmer 09-SEPTEMBER-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be