prevelaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pre·ve·laar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van prevelen met het achtervoegsel -aar[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | prevelaar | prevelaren |
verkleinwoord | prevelaartje | prevelaartjes |
Zelfstandig naamwoord
de prevelaar m
- iemand die snel en onduidelijk een gebed uitspreekt
- De in Zwolle geboren Wierdenaar is ondanks het feit dat hij van de oude stempel is, echter geen vastgeroeste prevelaar die wars is van vernieuwing. Dan had hij misschien niet gepast bij het kerkje aan de Dahliastraat, waarvan hij nu 25 jaar het gezicht is. [2]
- De klok is via Frankrijk uit Italie in onze keuken terecht gekomen, in eerste instantie om misverstanden te voorkomen. Vertellen Ria Jansen-Sieben en Johanna Maria van Winter in hun De keuken van de late Middeleeuwen dat aanvankelijk nog met zandloper of gebedslengte werd gewerkt ('een pater noster lang', 'een Miserere tijts lange'), al in een zestiende-eeuws kookboek wordt over 'anderhalf ure lanck' gesproken, wat rappe prevelaars ongaar voedsel bespaarde. [3]
- (pejoratief) advocaat
Synoniemen
- [1] mompelaar
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'prevelaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "prevelaar" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Jeroen de Kleine 14-10-17, Dominee Wout Oosterhof van Hervormde Kapel Wierden met emeritaat
- ↑ NRC Atte Jongstra 31 december 1998 Rehabiliteer de seizoenen in de kunst van het koken; Romantiek in de keuken
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be