placht
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- placht
Werkwoord
vervoeging van |
---|
plegen |
placht
- enkelvoud verleden tijd van plegen
- Ik placht.
- Jij placht.
- Hij, zij, het placht.
- Mijn zus zwemt nu alleen in de zomervakantie, maar vroeger placht ze dagelijks naar het zwembad te gaan.
- Ik placht.
Opmerkingen
- Het gaat hier om de betekenis "was gewoon", in de betekenis "beging, deed" is het 'pleegde'.
Gangbaarheid
- Het woord placht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "placht" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 77 %
- Prevalentie Vlaanderen 70 %