peuren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van peuren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		peuren			te peuren
	toekomend		zullen peuren			te zullen peuren
voltooid	tegenwoordig		hebben gepeurd			te hebben gepeurd
	toekomend		gepeurd zullen hebben			gepeurd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	peurend		gepeurd			ev. peur	mv. verouderd peurt	peure
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	peur	peurt	peurt	peurt	peurt	peuren	peuren	peuren
verleden (o.v.t.)	peurde	peurde	peurde	peurde	peurde	peurden	peurden	peurden
toekomend (o.t.t.t.)	zal peuren	zult/zal peuren	zult/zal peuren	zult peuren	zal peuren	zullen peuren	zullen peuren	zullen peuren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou peuren	zou peuren	zou(dt) peuren	zoudt peuren	zou peuren	zouden peuren	zouden peuren	zouden peuren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gepeurd	hebt gepeurd	hebt/heeft gepeurd	hebt gepeurd	heeft gepeurd	hebben gepeurd	hebben gepeurd	hebben gepeurd
verleden (v.v.t.)	had gepeurd	had gepeurd	had gepeurd	hadt gepeurd	had gepeurd	hadden gepeurd	hadden gepeurd	hadden gepeurd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gepeurd hebben	zal/zult gepeurd hebben	zult/zal gepeurd hebben	zult gepeurd hebben	zal gepeurd hebben	zullen gepeurd hebben	zullen gepeurd hebben	zullen gepeurd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gepeurd hebben	zou gepeurd hebben	zou/zoudt gepeurd hebben	zoudt gepeurd hebben	zou gepeurd hebben	zouden gepeurd hebben	zouden gepeurd hebben	zouden gepeurd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gepeurd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gepeurd				er is gepeurd
verleden	er werd gepeurd				er was gepeurd
toekomend	er zal gepeurd worden				er zal gepeurd zijn
voorwaardelijk	er zou gepeurd worden				er zou gepeurd zijn