overijl

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·ijl

Werkwoord

vervoeging van
overijlen

overijl

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overijlen
    • Ik overijl. 
  2. gebiedende wijs van overijlen
    • Overijl! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overijlen
    • Overijl je? 

Gangbaarheid