oral

Afrikaans

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Nederlandse overal

Bijwoord

oral

1. overal

Schrijfwijzen

• orals
• oralste
• oralster

Synoniemen

• allerweë
• alom

Duits

Uitspraak

• IPA: /oʁaːl/
• Geluid:  oral    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• oral

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Latijnse os / oralis

Bijvoeglijk naamwoord

oral

1. (medisch) oraal; met betrekking tot de mond, mondeling

Synoniemen

• mündlich

Antoniemen

• nasal

Afgeleide begrippen

• Oralsex
• Oralverkehr

Spaans

	enkelvoud	meervoud
mannelijk	oral	orales
vrouwelijk	oral	orales

Bijvoeglijk naamwoord

oral

1. mondeling

Tsjechisch

Uitspraak

• IPA: /ɔral/

Woordafbreking

• oral

Werkwoord

oral

1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord orat
2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord orat

Anagrammen

• orla