Naar inhoud springen

opdringt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·dringt

Werkwoord

vervoeging van
opdringen

opdringt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opdringen
    • ... dat jij opdringt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opdringen
    • ... dat hij opdringt.