muziekkapel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: muziekkapel (hulp, bestand)
Woordafbreking
- mu·ziek·ka·pel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van muziek zn en kapel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | muziekkapel | muziekkapellen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (muziek) klein muziekorkest, klein muziekkorps
- Met dreunende trom marcheren ze het voetbalveld op. Als Schotse doedelzakkers, maar dan op z'n Turks: Mehter Takimi uit Rotterdam, een muziekkapel gebaseerd op de oude militaire orkesten van het Ottomaanse Rijk. [1]
- (muziek) (bouwkunde) overdekte ruimte waar een orkest in de buitenlucht een concert kan geven
- De muzikanten bleven tijdens het optreden lekker droog in de muziekkapel terwijl de luisteraars nat werden van de regen.
- Eén grote afwezige: prins Laurent. ’Ik ben verhinderd, maar ik kom nog naar het feestje’, liet Laurent weten. Anderhalf uur te laat sloop hij de muziekkapel binnen voor het slotakkoord. Maria Laura (28), de oudste dochter van Astrid, was ook afwezig. Maar zij had een goede reden: ze woont en werkt in Engeland. Het verjaardagsfeestje voor Paola werd heel vroeg georganiseerd: pas op 11 september wordt ze echt 80. [2]
Synoniemen
- [2] muziekkoepel
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord muziekkapel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "muziekkapel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Tubantia 30-05-2016
- ↑ de Standaard 30/06/2017 door dhs
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Muziek in het Nederlands
- Bouwkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %